Onstellend veel mensen deugen niet

Foto van de auteur en zijn hoofdpersonage

Mensen van hier. Zo noemden meer dan zevenhonderdduizend inwoners zich bij een volkstelling in 1931 in een regio die toen in Polen lag, nu deels in Wit-Rusland en deels in Oekraïne.  Ze voelden zich niet Pools, Oekraïens, Joods of Russisch maar tutejszy, van hier, van deze grond, deze streek. Tot frustratie van de tellende ambtenaren wisten deze inwoners niet in welk nationaal hokje ze pasten.

Het was in deze regio dat een Joods meisje, Mala Rivka Kizel, uit het getto van Warschau in de lente van 1942 haar toevlucht zocht. In een nederzetting, Kolonie Karpy, vond ze onderdak op een kleine boerderij bij de familie Gmitruk.  Op een dag vluchtte ze samen met twee vriendinnen het bos in, toen een huilende buurvrouw kwam vertellen dat geüniformeerde mannen even verderop op zoek waren naar joden die ze ter plekke doodschoten. Bij een huisje in het bos waar ze voor brood aanklopten, ging een man die ‘joden’ riep met een hooivork achter hen aan.

Terug in Kolonie Karpy raadde moeder Gmitruk Mala aan zich te laten dopen. Ze leek volgens haar immers ‘helemaal niet Joods’. Na veel aarzeling – het voelde als verraad aan haar afkomst en religie – bezocht Mala een priester. Deze had de goedheid geen vragen te stellen, haar te adviseren de doop achterwege te laten en haar een doopcertificaat van een ander meisje te geven.

Pieter van Os heeft het wonderbaarlijke verhaal van het joodse meisje dat de oorlog overleefde door verschillende keren een andere identiteit aan te nemen in het aangrijpende en indrukwekkende boek Liever dier dan mens opgetekend.  Hij hoorde het verhaal van een vriend die de kleinzoon is van de inmiddels negentigjarige vrouw die nu in Amstelveen woont. Ze heeft ook zelf haar memoires opgeschreven en in kleine kring verspreid. Maar Van Os heeft veel meer gedaan dan een hem in de schoot geworpen verhaal met een vaardige pen tot leven brengen. De journalist in hem dwong hem alles zo goed mogelijk te checken, haar verhaal in de context van de grote geschiedenis te plaatsen en na te denken over de betekenis ervan.

Nationaal bewustzijn is niet van god gegeven

Zo gaat hij in West-Oekraïne op zoek naar nazaten van de familie Gmitruk die zo goed voor Mala is geweest. Samen met zijn reisgenoot, de Poolse Daniël, vraagt hij zich voortdurend af of ze Pools of Oekraïens waren. Een Oekraïense wetenschapper legt hem uit dat het de verkeerde vraag is en vertelt hem het verhaal van de tutejszy. ‘De voornaamste taak van nationalisten bestond uit het bestrijden van het idee dat je van hier was, van dit dorp, deze landerijen,’ zegt hij. Nationaal bewustzijn is niet van god gegeven, maar vergt veel zendingswerk.

Dat inzicht doet hij wel in Oekraïne op, de Gmitruks vinden ze niet. Later komt Van Os wel een kleinzoon op het spoor van de Möllers, een familie waar Mala in 1944 belandt. Het zijn fanatieke nazi’s en antisemieten die zich met liefde ontfermen over het meisje dat zich intussen als ‘Volksduitse’ voordoet, iemand die behoorde tot de Duitse bevolking in Polen. Mala worstelt met de vraag of ze verraad pleegt en ook met de warmte die deze mensen haar geven. ‘Nog nooit in mijn leven waren mensen zo lief voor mij.’ 

Ruim zeventig jaar later vertelt Van Os aan een kleinzoon van de Möllers dat zijn grootouders zonder het te weten een joods meisje in huis hadden. Na een stilte mompelt de man iets over de ‘eenvoud’ van zijn familie. Daar heeft hij zich ook al op beroepen om de keuze voor het nazisme van zijn grootouders te verklaren. Een Duitse vriend van Van Os oordeelt dat het beroep op een eenvoudige, burgerlijke cultuur een smoes is om de vraag naar de eigen verantwoordelijkheid te ontwijken.

Dat is ook een conclusie die Van Os trekt. Hij vindt het antwoord dat de Möllers, wier zonen vochten aan het Oostfront, radertjes waren in de oorlogsmachine en niet meer deden dan bevelen opvolgen te makkelijk. Hij verwerpt ook de visies van Hannah Arendt en Zygmunt Bauman, die de holocaust zagen als een uiting van de moderniteit, van een technologische blik en een geloof in maakbaarheid. Van Os is meer overtuigd door het onderzoek van Christopher Browning, die in het boek Ordinary Men in kaart bracht wat er gebeurde in het Poolse stadje Bilgoraj op 13 juli 1942. Een Duits bataljon van reservisten kreeg de opdracht die dag alle joden te vermoorden. Ze executeerden die dag vijftienhonderd mensen. Maar de reservisten gedroegen zich niet allemaal hetzelfde. De Amerikaanse onderzoeker deelde ze in drie groepen in. Sommigen gaven zich fanatiek over aan het moorden. Een tweede groep voerde de bevelen uit. Een derde groep onttrok zich er juist aan. Dat kon.

‘Vooral door advocaten van Duitse soldaten is na de oorlog koortsachtig gezocht naar een document waaruit zou blijken dat zij die weigerden ongewapende burgers te vermoorden daarvan verschrikkelijke consequenties ondervonden. Zo’n document is nooit gevonden,’ tekent Van Os op.  De stelling dat er geen keuze was, houdt geen stand, oordeelt hij. Mensen dragen individuele verantwoordelijkheid. ‘Iedereen kán massamoordenaar worden. Maar niet iedereen wordt het.’

De hardnekkigheid van de haat

Misschien wel het meest onthutsende aan zijn zoektocht is wat hij vindt over de hardnekkigheid van de haat. Een jaar na het einde van de oorlog vond in het Poolse Kielce een pogrom plaats. Een achtjarige jongen die een verklaring moest vinden waarom hij was weggelopen, zei dat hij was gevangen gehouden door joden die zijn bloed wilde gebruiken om matses te bakken. Blijkbaar had hij de antisemitische mythe dat joden christelijk bloed nodig hebben voor hun rituelen en tradities met de paplepel ingegoten gekregen. Een woedende menigte vermoordde die dag 42 joden, onder wie een zwangere vrouw en een jonge moeder met kind. In het voorjaar van 1947 verzamelden Duitse burgers zich bij een hotel waar joodse vluchtelingen waren ondergebracht, terwijl ze scandeerden ‘Weg met de smerige joden’ en ‘Hang de joden op’. Ook elders werden teruggekeerde joden zeer slecht ontvangen.

Liever dier dan mens is geen vrolijk boek. Zeker, het is ook een ode aan de menselijke weerbaarheid. Absoluut, op haar helletocht komt Mala ook goede mensen tegen. Maar een onbevattelijke wreedheid domineert toch. Ontstellend veel mensen deugen niet. Als ze eenmaal in de greep zijn van een virulent nationalisme, niet langer accepteren dat mensen ‘van hier’ zijn, zijn ze tot alles in staat jegens degenen die niet tot hun groep behoren. In de slotwoorden van Van Os: ‘pas als de ander zich succesvol kan voordoen als een van de jouwen, kan die rekenen op enige menselijkheid en mededogen.’