Hoe een Gentse student het stempel ‘vijandelijke vreemdeling’ kreeg en de dood in werd gejaagd

In een inbouwkast van een studentenhuis op de hoek van de straat waar mijn kinderen nu school gaan, vond de Vlaamse schrijver Willy Roggeman begin jaren vijftig een collectie boeken. Er stond een ex-libris in van Suse Esberg. Roggeman dacht dat ze een uit Duitsland naar Gent gevluchte Joodse vrouw was die in een concentratiekamp was overleden. Hij wijdde een gedicht aan haar. Maar zijn hele leven knaagde zijn geweten. Had hij zich de boeken wel mogen toe-eigenen?

De met Roggeman bevriende Gentse hoogleraar literatuurwetenschap Jürgen Pieters ging op zoek naar het verhaal achter de collectie. Dat leverde een mooi een indringend boekje op. Achter de verzameling van vierenzeventig banden, veelal van nu canonieke Duitstalige schrijvers zoals Joseph Roth, Hermann Hesse en Heinrich Mann, blijkt een web van geschiedenissen schuil te gaan waaruit ik hier, in de hoop dat het benieuwd maakt naar het boek, slechts enkele draadjes kan trekken.

Een onberispelijke jongeman

Pieters ontdekte dat de boeken op de studentenkamer stonden van Joachim, de zoon van Suse. In het jaar dat Hitler tot Rijkskanselier werd benoemd, zocht de toen zeventienjarige jongen een veilig heenkomen in Gent. Een kleine twee jaar later overleed zijn moeder. Er zijn aanwijzingen dat het een zelfgekozen dood was.

Foto van moeder Suse en zoon Joachim uit het boek ‘De asse waait de tuin weer binnen’

Suse was, vond Pieters uit, niet Joods, haar man Ivan Esberg wel, hun zoon Joachim in het gruwelijke Duitse jargon een Mischling. Enkele maanden na haar vermoedelijke zelfmoord verboden de rassenwetten van Neurenberg huwelijken tussen ‘echte Duitsers’ en Joden. Of haar overlijden verband hield met het politieke klimaat of wellicht met een door liefdesverdriet ingegeven depressie, zullen we nooit weten. Een van de ervaringen van Pieters op zijn zoektocht is dat het verleden zich nooit helemaal prijsgeeft, dat er pijnlijke vragen zijn die waarschijnlijk altijd op een antwoord blijven wachten. Al zullen we ook dat nooit zeker weten. Nog nadat hij het boek publiceerde, deed de vorser nieuwe vondsten, die hij nu in een vervolgpublicatie wil belichten.

Wel zeker is dat Ivan Esberg zich kort na de dood van zijn vrouw ook in Gent ophield. Om te zorgen dat vader en zoon mochten blijven, schreef de beheerder van het studentenhuis waar Joachim woonde een brief waarin hij de minister van Justitie op het hart drukte dat het een onberispelijke jongeman was en vader, een paardenhandelaar, een succesvolle zakenman die al decennia zaken deed met België.

Eigen volk eerst

Dat deze brief nodig was, legt Pieters aldus uit: ‘De toename van het aantal vreemdelingen in België ten gevolge van de politieke situatie in Duitsland had ervoor gezorgd dat de regering in 1934 beslist had deze vreemdelingen een tijdelijke verblijfsvergunning te geven, op voorwaarde dat ze werkeloos bleven en daardoor geen werk afnamen van het eigen volk.’

Gezien het feit dat Ivan Esberg een flinke omzet draaide en daarmee werk schiep in plaats van afpakte, besloot de overheid het bevel tot terugsturen op te schorten. Maar na de Duitse inval moesten vader en zoon alsnog het land uit. Gezien hun Duitse nationaliteit golden ze als ‘vijandelijke vreemdelingen’.

Joachim en zijn vader behoorden tot duizenden in België verblijvende Duitse Joden die op de dag van de Duitse inval door de Belgische overheid werden gearresteerd. Onder historici is dat vast en zeker breed bekend, maar tot mij was het schokkende feit dat België gevluchte Joden oppakte als waren het vijandige Duitsers nog niet doorgedrongen.

Op 12 mei 1940 besliste de regering ze te evacueren naar een hels interneringskamp op het strand van Zuid-Franse Saint-Cyprien. Nadat overstromingen de situatie daar onhoudbaar hadden gemaakt, verkasten ze eind oktober 1940 naar het 450 kilometer verder gelegen kamp van Gurs. Vader Ivan mocht daar om niet opgehelderde redenen in maart 1941 vertrekken. Hij wist de oorlog te overleven en woonde tot op hoge leeftijd in Gent. Joachim ging op 11 september 1942 op transport naar Auschwitz. Aan het leven van de getalenteerde student Germaanse talen die romantische gedichten schreef, kwam daar een wreed einde.

Het is een geschiedenis die ze op alle onderwijsinstellingen, ook op de op een boogschoot van waar hij woonde gelegen school van mijn kinderen, mogen vertellen, in de hoop dat ze de ogen opent voor de dwaasheid van het idee dat de nationaliteit van een mens onthult wie hij is en wat we van hem te vrezen hebben.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *