Hoe mijn bestaan begon in het café, ‘een kleine haard van verzet tegen het leven dat voorbijgaat’

Altijd was ik een eenzaat. Maar iets in mij veranderde, toen ik op mijn zeventiende op schoolreis in Berlijn in een bruin café belandde. Het gezelschap en de roes tilden me op. Het was alsof ik met het openen van de cafédeur een nieuw leven vol zindering en belofte was binnengestapt.

Die deur stak ik mijn studententijd vaak, te vaak open. Op college maakte ik kennis met Levinas’ filosofie van het gelaat van de Ander die zich nimmer volledig laat kennen en in zijn radicale anderszijn een moreel appel op je doet. In café Het bolwerk ontmoette ik die Ander. Ik ervoer er de roes van de vriendschap en de drank, een gevaarlijke vriend. De gesprekken liepen er soms heerlijk dan weer hopeloos uit de hand. Ik scheerde er de hoogste toppen van het sentiment tijdens het smartlappenfestival ‘De Gehaktbal Revue’, waar ook Willem Wilmink optrad. Begraaf mij onder ‘t Bolwerk,/ Want al is crematie netter, ik wil boven stappen horen / en het lied van Stormy Weather, dichtte hij.

Al is met het klimmen der jaren het tijdstip waarop ik cafés bezoek almaar vroeger komen te liggen, nog steeds vind ik het ideale oorden om van het leven te proeven, mee te deinen op de golven van het geroezemoes, tersluiks je blik te werpen op mensen die geanimeerd zitten te praten of juist eenzaam op hun gsm te tokkelen, naar muziek te luisteren, zoals tijdens de altijd intieme en fonkelende optredens in De loge en, zoals nu in Huset, stukjes te tikken.

Tijdens de lockdown, toen het even niet mogelijk was op café te gaan, bladerde ik soms weemoedig door het boek Estaminets et cafésHistoires Bruxelloises (2018). Naast mooie foto’s en wonderlijke geschiedenissen staan er heerlijke uitspraken in. Zoals van cineast Jan Vromman. ‘De woorden die losser klinken na enige glazen, de wereld die er morgen anders uit zal zien, troost voor gebroken harten, het geheime rendez-vous, kaartspelen voor geld, de spaarkas, het lokaal van de fanfare… Gevloek en gelach in koeterwaals en foetervlaams. Nergens is de dramatiek van het bestaan zo zichtbaar als in cafés.’ Of van schrijver en cabaretier Roel Jacobs, die vertelt dat hij na optredens vaak afzakt naar een café waar mensen uit alle windstreken samenkomen. ‘Vertrouw de toekomst van onze planeet toe aan de Brusselse nacht, en we zullen alles in orde maken!’ besluit hij.


Café Chez Jean, Brussel 1974, Foto Benoît de Pierpont uit het boek ‘Estaminets et cafés. Histoires Bruxellois

Maar de mooiste uitspraak over cafés las ik elders, in een interview met acteur Bouli Lanners: ‘In cafés ontstaat altijd iets, zelfs in de stiltes. Elk café is een kleine haard van verzet tegen het leven dat voorbijgaat.’ Het is, vind ik zelfs in broodnuchtere toestand, een diepe wijsheid.

Fantastisch goed gezelschap

Begrip van de bekoring die cafés op mij uitoefenen, bracht ook Vivian Gornick mij bij. In haar memoir Een vrouw apart. En de stad (2019) tekent ze over de achttiende-eeuwse schrijver Samuel Johnson op: ‘Laat op de avond, als hij op zoek ging naar kroegpraat, ervoer hij de opluchting zijn eigen behoefte weerspiegeld te zien in die van zijn gezelschap: de drinkebroers die tot het krieken van de dag doorzwamden over God en De Mens omdat ook zij niet naar huis wilden.’ Johnson vreesde de verlatenheid van eenzame dorpsstraten. ‘De betekenis van de stad was,’ schrijft Gornick, ‘dat zij de eenzaamheid draaglijk maakte.’

Ze besluit Een vrouw apart. En de stad met enkele taferelen uit de straten van New York. Gornick vangt flarden van gesprekken, geniet van de belofte die in de lucht hangt als ze samen met een menigte buiten zit te wachten op het optreden van een groep zangers die renaissancemuziek ten gehore gaan brengen en maakt mee dat een man haar terug de stoep op trekt als ze zonder op te letten de straat op loopt. ‘In gedachten flitsen al diegenen langs die vandaag mijn pad gekruist hebben,’ schrijft ze als ze eenmaal thuis is. ‘Ik hoor hun stemmen, zie hun gebaren, ik begin levens voor hen in te vullen. Al snel zijn ze gezelschap, fantastisch goed gezelschap. Ik denk bij mezelf, jullie gezelschap is me liever dan dat van wie ik ook maar ken.’

Het is, vind ik, een meesterlijke evocatie van de verlokking van het stadse gewemel. En is het café niet bij uitstek het oord waar dat zich samenbalt?

Onlangs zat ik op een broeierige zomeravond op het terras van café aan een kanaal. Aan de waterkant waren kinderen aan het zonnen en het oefenen in het spel van het menselijke verkeer. Tegen de diep donkerblauwe hemel tekende zich de verlichting van een café aan de overkant feeëriek af. Een man die ook op zijn gezelschap zat te wachten, schetste in een handvol minuten de contouren van zijn leven. Een Affligem maakte mijn doelmatige gedachten weldadig flou. Even voelde ik mij die jongen van zeventien voor wie het leven een en al belofte en zindering is.

Eén antwoord op “Hoe mijn bestaan begon in het café, ‘een kleine haard van verzet tegen het leven dat voorbijgaat’”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *