Gemaskeerde zelftwijfel. Over een wreed goed boek van Bibi Dumon Tak

Woede kan wonderlijk genoeg een onheilspellende rust teweegbrengen. De razernij bundelt je energie. Rustig en koel reken je af met degene die je toorn heeft gewekt. ‘Woede kalmeert je gedachten. Aangezien je enkel op je eigen gelijk uit bent, kun je alles zonder schroom of nuance van je af schrijven,’ legde Bibi Dumon Tak in een interview uit.

De gelauwerde kinderboekenschrijfster schreef met De dag dat ik mijn naam veranderde een woedend boek. Het is ontsproten uit een familiegeschiedenis die haar verdrietig genoeg werkelijk is overkomen. Haar jongere zus Saar – Lize in het boek – overleed aan galwegkanker. Sinds de dag van de uitvaart mag ze de kinderen van haar zus niet meer zien. ‘De man wiens naam ik niet zal noemen – mogen de sterren doven daar waar hij naar de hemel kijkt – verbood mij verder contact met hen op te nemen,’ schrijft Dumon Tak. Als een bezwering herhaalt ze de formule ‘de man wiens naam ik niet zal noemen’, met elke keer een andere verwensing erbij.

Woedend is Dumon Tak over het lot dat haar zus trof. Woedend ook over het dogma dat we “waardig” moeten sterven, het lot manmoedig moeten aanvaarden. Waarom mag wie een doodvonnis heeft gekregen niet angstig en radeloos zijn? En woedend is ze over de man die het leven van haar zus verziekte en die haar en haar moeder de kans ontnam Lizes kinderen te zien opgroeien.

Die man is ongemeen wreed. ‘Weet jij dat Lize helemaal niet van jou hield?’ zegt hij kort na haar dood door de telefoon. Lizes zonen krijgt ze niet te spreken. Die willen haar ook niet spreken, beweert hij. Toen ze nog leefde, bestond hij het in een appje te schrijven dat haar kinderen haar zouden herinneren als een slechte moeder.

In haar wanhoop belt Anna – zo heet de schrijfster in het boek – de organisatie Veilig Thuis. Iemand gaat poolshoogte nemen. ‘Er was volgens de hulpverleners niets aan de hand, en de vader had een goed verhaal,’ noteert ze.

Op dat moment begon ik eerlijk gezegd even te twijfelen. Zou het misschien kunnen dat de man van Veilig Thuis het goed had gezien? Is er wellicht een ander perspectief op deze geschiedenis mogelijk? Maar Dumon Tak heeft er een nieuw object om haar woede op te koelen bij, de man van Veilig Thuis die de lompheid had te zeggen: ‘Jij en je moeder moeten het glas niet halfleeg zien, maar halfvol’. Vol toorn belt ze hem terug met de vraag waar het volle deel van het glas dan uit bestaat.

Intermezzo

Op een goede dag bracht de vrouw wier naam ik niet zal noemen, moge haar wijsheid de wereld verlichten, de boodschap dat ik een moeilijk man ben. Ik beschouwde mezelf tot op dat moment als een plooibaar en pragmatisch mens. In mijn leven dat toch al een halve eeuw besloeg, had niemand mij eerder recht in het gezicht gezegd dat het met mij kwaad kersen eten was. Ik verkeerde in de veronderstelling dat ik eerder te makkelijk, te veel tot concessies bereid, dan te moeilijk was.

Maar toen zij mij dit andere perspectief had aangeboden, begon ik plotsklaps hevig aan mezelf te twijfelen. Oude herinneringen drongen zich op. Ooit liep iemand weg uit een discussie met mij. Was dat niet al een teken dat er met mij niet redelijk valt te praten? En doe ik dat opwaarts rukken van mijn wenkbrauw niet veel te makkelijk af als een zenuwtik? Is het niet veeleer een vileine strategie om de ander onzeker te maken?

De vrouw wier naam ik niet zal noemen, moge zij de deugd van de nederigheid alom verspreiden, sloeg een plank in de vloer onder mij weg. Bij elk opkomend meningsverschil dreig ik nu in het gat te stappen. En het lastige mannetje ligt dan languit.

De andere kant van de pannenkoek

Waarom ik dit zoveel onbeduidendere verhaal vertel? Bij lezing van De dag dat ik mijn naam veranderde was ik gefascineerd door het ogenschijnlijke gebrek aan zelftwijfel. Hoe kon het dat de radicale afwijzing door haar ex-zwager haar niet deed twijfelen of ze zelf misschien iets gruwelijk verkeerd had gedaan? Waar ontleende ze de kracht aan niet ten prooi te vallen aan de vrees dat dit de waarheid was, als haar werd verteld dat de kinderen van haar zus haar niet wilden zien? Met welke laveerkunst wist ze het gapende gat van de onzekerheid te vermijden, wanneer de ex-man van Lize zei dat haar zus niet van haar hield?

Pas later dacht ik het te begrijpen. Haar woede is – ook, niet alleen – een manier om haar schuldgevoel en twijfel te overschreeuwen en pijn te overstemmen. Alleen door het heilige vuur van de verontwaardiging op te stoken, kan ze voorkomen dat de zelftwijfel te hoog opflakkert en het verdriet haar overwoekert.

Schuldgevoel is er, dat had ik moeten zien, van meet af aan. Al op een van de eerste pagina’s van het boek vertelt Anna over een bezoek met Lize aan een arts in Gent, in de hoop dat ze daar nog een experimentele behandeling in de aanbieding hebben. Ze ziet een randje over het hoofd en daardoor valt Lize voorover op straat uit haar rolstoel. Het is een scène die Anna keer op keer in haar hoofd afspeelt. Na afloop van het bezoek zegt Lize: ‘Ik ga ermee kappen.’ En dan schrijf Dumon Tak in een van die weergaloze zinnen die het boek rijk is: ‘Zo reden we naar huis en zo kroop de spijt van die dag bij mij als inkt naar binnen om er een bladzijde te schrijven waaraan ik nooit, hoe vaak ik het ook zou proberen, iets zou kunnen veranderen.’

Twijfel of haar versie van het verhaal wel het enig mogelijke is, is er op het eerste gezicht aanvankelijk niet. Tot iemand tegen haar zegt: ‘Anna, iedere pannenkoek heeft twee kanten, ook al is die pannenkoek nog zo dun.’ Omdat de woorden komen uit de mond een vrouw die ze wel vertrouwt, doet ze dit niet af als een hol cliché. Die vrouw legt haar uit dat ze, wil ze erachter komen hoe deze situatie is ontstaan, naar de andere kant zal moeten kijken. ‘Zelfs misdadigers hebben namelijk een verhaal.’

En dan probeert ze het serieus, zich te verplaatsen in de man van wie ze de naam niet wil noemen. Even heet hij Juliano. Ze herinnert zich dat ze hem op een dag kort na Lizes dood toevallig tegenkwam in de stad en hem vroeg of er toch nog een mogelijkheid was de kinderen te zien. ‘Ik denk dat ik toen niet de juiste toon heb aangeslagen. Te onderdanig waarschijnlijk, te wanhopig, te instabiel om je kinderen aan uit te leveren. Ik weet het niet, ik heb een slecht zelfbeeld, maar hij schudde zijn hoofd en maakte met zijn rechterhand een schrijfgebaar. Ik mocht mijn vragen alleen nog maar schriftelijk bij hem indienen.’

Dat terloopse tussenzinnetje – ik heb een slecht zelfbeeld – hakte er bij mij in. Toen begreep ik: hier is wel iemand aan het woord die worstelt met de vraag of ze het allemaal wel goed ziet en juist heeft gedaan. Ze onderneemt een oprechte poging naar de andere kant van de pannenkoek te kijken. Maar na uitgebreide inspectie blijkt de keerzijde echt zwartgeblakerd te zijn. Ze stuit op feiten die definitief alle twijfel bij haar wegnemen. Dat maakt de geboekstaafde geschiedenis zeker niet minder verdrietig en pijnlijk. Toch is het ergens ook een opluchting. Wrede boodschappers die de fundamenten onder ons bestaan proberen weg te slaan, hebben niet altijd gelijk.